Werken aan de toekomst

Volgens trendwatchers komt de robotische revolutie er aan. Een revolutie die ons terug zou brengen naar een aards paradijs van ongelimiteerde welvaart en vrije tijd. Volgens de meer pessimistische koffiedikkijkers zullen robots vooral leiden tot massale werkeloosheid en ongelijkheid. Utopie of dystopie, we lijken aan de vooravond te staan van een grote technologische verandering. Soortgelijke voorspellingen werden in de negentiende eeuw ook al gedaan. De Amerikaan Edward Bellamy schreef met zijn Looking Backward, 2000-1887 één van de meest populaire boeken van zijn tijd. Een technologisch utopia dat op één cruciaal punt afwijkt van onze eigen toekomstdromen: de machines zorgen juist voor meer werk in plaats van minder.

Plato had zijn ideale staat, St. Augustinus zijn metaforische Stad Gods en Thomas More zijn Utopia: dromen over ideale samenlevingen zijn al zo oud als de mensheid. Toch speelden technologie en arbeid zelden een belangrijke rol in deze vroegere utopiën. God, burgers of beiden brachten de ideale wereld tot stand, maar van technologie was geen sprake. “Machines” waren er zeker – van Griekse mechanische kalenders tot Middeleeuwse klokken – maar het idee van technologische vooruitgang was nauwelijks aanwezig. Pas in de 17e eeuw, met een voorzichtig ontluikende wetenschappelijke bloei in Europa, komt het besef dat technologie zich verder kan ontwikkelen én ook ingezet kan worden voor een betere wereld. Christianopolis (1619) van de Duitse theoloog Johannes Valentinus Andreae en Civitas Solis (1623) van de Italiaanse monnik Tommaso Campanella behoren tot de allereerste werken in een heel nieuw genre. Zowel Campanella als Andreae beschrijven ideale steden (de ene vierkant, de andere cirkelvormig als de zon) waarin God, vroomheid en religie centraal staan. Toch is er één grote verandering: technologie speelt een belangrijke rol en de ideale inwoners van deze ideale steden hechten grote waarde aan wetenschap. Campanellas stedelingen zijn meesters van techniek, die “de kunst van het vliegen ontdekten en verwachten een glaswerk uit te vinden waarmee de verborgen sterren gezien kunnen worden en een apparaat waarmee de muziek van de sferen gehoord kan worden.”[1] Werken hoeft maar vier uur per dag dankzij deze nieuwe uitvindingen en een efficiëntere manier van arbeidsverdeling.

Het nieuwe denken

Campanellas fascinatie met technologie en wetenschap was een voorbode voor een nieuw soort Europees denken dat pas lang na zijn dood opbloeide. Tijdens de Verlichting was er veel aandacht voor het verbeteren van de samenleving op basis van rationele, wetenschappelijke inzichten. Maar ook hier was technologie maar één van de wapens in het arsenaal van de philosophes: net zo belangrijk was vroomheid, kuis gedrag, burgerschap en andere persoonlijke waarden. Met het geweldadige falen van de Franse Revolutie en de opkomst van de machines in de negentiende eeuw kreeg techniek langzaamaan de hoofdrol. Niet mensen – met hun onvoorspelbare en soms irrationele gedrag – maar machines, systemen en technologische vooruitgang zouden de ideale samenleving werkelijkheid maken. Socialistische denkers als Henri de Saint-Simon, Auguste Comte of Karl Marx besteden heel wat inkt aan de mogelijkheden van techniek om economie en maatschappij te hervormen. Het was echter aan de andere kant van de Atlantische Oceaan waar deze ideeën van papier naar praktijk gingen.

Samen sterk

De Verenigde Staten was bij uitstek de plek waar utopiën werkelijkheid werden. Het radicale socialisme van Charles Fourier - die mensen verdeelde in 812 karaktertypen en op basis daarvan zogenaamde arbeidsphalanxen opbouwde - lag aan de basis van een aantal ambitieuze Amerikaanse communes, onder andere Utopia in Ohio (gesticht 1844), La Réunion in Texas (gesticht 1855) en Brook Farm in Massachusetts (gesticht 1844). Geen van de communies hield het langer dan een aantal jaren vol. De invloedrijke Britse utopist Robert Owen stak zelf de handen uit de mouwen en begon in 1825 zijn eigen socialistische commune in New Harmony, Indiana. Arbeid werd verdeeld naar leeftijdsklassen, bezit was gemeenschappelijk en huisvesting gedeeld. Het bleek te hoog gegrepen: ook Owens commune hield zichzelf maar twee jaar in stand.

Utopia in zicht

Het Europese utopische denken en de vele (gefaalde) communes Verenigde Staten bleken een rijpe voedingsbodem voor inheemse Amerikaanse denkers. Technologie speelde bij vrijwel alle utopische denkers wel een rol, maar een kleine groep individuen zag het als dé oplossing was voor alle maatschappelijke problemen. Ze werden door historicus Howard P. Segal dan ook de technologische utopisten genoemd. Tussen 1880 en 1930 verschenen er talloze werken van Amerikaanse schrijvers die een technologische blauwdruk presenteerden voor de toekomst. Sommige van deze schrijvers zoals Edward Bellamy of King C. Gilette  (van de scheermesjes) werden invloedrijke beroemdheden, andere zoals Fred M. Clough of Paul Devinne bleven zeer obscuur. De meesten van hen werkten met techniek: sommigen als leraren of ondernemers, anderen zoals Robert H. Thurston en George S. Morison als invloedrijke ingenieurs die grote projecten leidden. Divers als hun achtergronden waren, deelden ze één geloof: dat technologische vooruitgang de meeste arbeid zou verlichten en een gouden tijd zou inhuldigen. 

De toekomst in de achteruitkijkspiegel

Dat geloof komt wellicht het sterkst naar voren in Looking Backward: 2000-1887 door Edward Bellamy, verschenen in 1888. Looking Backward was tot Bellamys eigen verbazing een ware literaire sensatie. Het boek werd in zijn tijd vergeleken met Uncle Tom’s Cabin op gebied van verkoopcijfers én impact. Looking Backward was dan ook de op één na best verkopende roman van de negentiende eeuw. Bellamy – een journalist uit het stadje Chicopee in Massachusetts met enkele weinig opzienbarende romans op zijn naam – werd in één klap een beroemdheid. Het boek leidde in de Verenigde Staten tot de oprichting van zogenaamde Nationalist Clubs, socialistische verenigingen bedoeld om de ideeën van Bellamy werkelijkheid te laten worden. Op hun hoogtepunt waren er zo’n 165 verspreid over het land, hoewel het verenigingsblad The Nationalist er melding maakt van meer dan 500. Looking Back had kort gezegd een redelijk grote impact op de manier waarop Amerikanen – en de Westerse wereld in het algemeen – over de toekomst nadachten.

Lang leve arbeid

Hoofdpersoon van Looking Backward is Julian West, een inwoner van Boston anno 1887. Amerika bevindt zich in het begin van het boek in de zogenaamde Gilded Age, met enorme sociale en economische ongelijkheid tussen arm en rijk. Stakingen zijn aan de orde van de dag en de vermogende Julian maakt zich grote zorgen. Wanneer Julian in een diepe slaap valt, ontwaakt hij tot zijn grote verbazing in het jaar 2000. Met behulp van doctor Leete, die hem rondleidt door het Boston van de toekomst. Boston blijkt radicaal veranderd. De stad is schoon, veilig en voorzien van een imposante flatgebouwen en een efficiënt vervoersnetwerk. Persoonlijk kapitaal is afgeschaft, politieke partijen zijn verdwenen en verschillen tussen standen en klassen behoren tot het verleden. Dit alles is in Bellamys wereld mogelijk gemaakt door geavanceerde machines. "I need not tell my readers what the great mills are in these days - lofty, airy halls, walled with beautiful designs in tiles and metal, furnished like palaces, with every convenience, the machinery running almost noiselessly, and every incident of the work that might be offensive to any sense reduced by ingenious devices to the minimum."[2] Over hoe die machines precies opereren blijft Bellamys boek vaag, maar hun rol is doorslaggevend. Elk aspect van het menselijk bestaan wordt gereguleerd door technologie, van de verdeling van goederen tot ziekenzorg en productie.

Het is een voorspelling die erg veel lijkt op die van moderne trendwatchers. Maar in plaats van een technologisch luilekkerland of massale ontslagen, voorspelt Bellamy juist een toekomst vol werk. Arbeid is voor Bellamy – en veel andere utopische denkers van zijn tijd – een moreel goed. De mens van de toekomst haalt zijn waarde niet uit roem, geld, of materiële bezittingen, maar uit arbeid. Elke werker krijgt hetzelfde inkomen maar dat wordt niet als een gemis ervaren door de inwoners van neo-Boston. Of zoals Dr. Leete het verklaart: “Now that industry of whatever sort is no longer self-service, but service of the nation, patriotism, passion for humanity, impel the worker as in your day they did the soldier. The army of industry is an army, not alone by virtue of its perfect organization, but by reason also of the ardor of self-devotion which animates its members.”[3] Het is dan ook de taak van de overheid – volledig gevuld met technocraten die slechts het bestaande systeem overzien en waar nodig verbeteren – om de bevolking aan het werk te houden. De overheid in Bellamys wereld heeft dankzij de enorme sprongen in technologie het gehele productieproces op zich kunnen nemen en stuurt de economie. Een ware cultus van efficiëntie houdt deze nieuwe samenleving bij elkaar, zoals ook blijkt uit Bellamys voortdurende beschrijving van de samenleving als een industrieel leger. Iedereen werkt om het werken, luiheid wordt gesanctioneerd. Toch staat efficiëntie voorop: elke arbeider werkt naar eigen kunnen en interesses binnen de verschillende onderdelen van de staatseconomie. Niet alleen Boston, maar vrijwel elke stad en staat binnen Bellamys toekomstvisie is op eenzelfde manier ingericht.

Consensus

Mens en machine, hand in hand op weg naar een perfecte samenleving vol noeste arbeid en zonder klassenverschillen of oorlog. Bellamys arbeids-geobsedeerde toekomstbeeld was zeker niet uniek. Vrijwel alle utopische schrijvers uit zijn tijd hechten enorme waarde aan arbeid, ook wanneer machines arbeid niet langer noodzakelijk maken. De eerder genoemde schrijver Gilette zag de wereld van de toekomst als een “mammoth factory” geleidt door een multinational genaamd People’s Corporation, waarbij iedere arbeider functioneert als “cogs in the machine, acting in response to the will of corporate mind”[4], geleidt door technologische vooruitgang. De schrijver Robert Thurston omschreef zijn toekomstvisie als “[r]elieved from bodily toil, mankind is coming to that condition of social life in which mental activity absorbs its surplus energies, and the material and intellectual development of civilization are carried on together, and with continually accelerated progress.”[5] Met het samenkomen van mens en machine wordt de perfecte samenleving en het einde van de geschiedenis bereikt. Of in de woorden van de utopische schrijver Charles Wooldridge: “Eternity is here. We are living in the midst of it”.[6]

Van literatuur naar politiek

Ondanks de fictionele setting en melodramatische elementen – Julian West wordt verliefd op de dochter van Dr. Leete, die vervolgens de afstammeling blijkt van zijn geliefde in het verleden – was Bellamy volstrekt serieus over zijn opvatting over de samenleving van de toekomst. De Nationalist Clubs die opsprongen na het uitbrengen van Looking Backward zetten aan tot daadwerkelijke politieke actie om Bellamys visie werkelijkheid te laten worden. Deze clubs bestonden vooral uit stedelijke professionals zoals doktoren, journalisten en juristen. Bellamy, met een zwakke gezondheid na vele jaren van tuberculose, zette zich met alle kracht in voor politieke hervorming. Ondanks de politisering van de clubs – die zich in 1891 achter de snelgroeiende populistische People’s Party schaarden – zou het nooit tot doorslaggevende hervorming komen. De Amerikaanse politiek begon dankzij het succes van de People's Party de noodzaak van hervorming in te zien. Arbeiders en de lagere middenklassen kregen een (zwakke) stem in het reguliere bestel. En daarmee werd de radicale toekomstvisie van Bellamy opeens minder haalbaar geacht. Ondanks een vervolg op Looking Backward - het is 1897 verschenen Equality - verschoof de poltieke energie achter de Nationalist Clubs naar de reguliere politieke partijen en Bellamys grandioze visie op de toekomst raakte langzaam in vergetelheid.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------

[1]Campanella, Civitas Solis, p.123; vertaling naar Hall (1993) 620.

[2] Bellamy (1897) 54.

[3] Bellamy (1888) 89.

[4] Geciteerd in Segal (1985) 23, 27.

[5] Geciteerd in Segal (1985) 23.

[6] Geciteerd in Segal (1985) 23.

Tags

Reageren

Reacties

De robotrevolutie ligt achter ons Een interessante aanpak om ook de geschiedenis van mens en machine bij het debat over robots te betrekken. Maar de actuele betekenis van het verhaal aangaande mens en robot blijft in een filosofische wolk hangen. En: de robotrevolutie ligt al lang achter ons. De kernvraag is nu hoe mensen en robots met elkaar verder gaan. Niet als een slappe soap (Real Humans) maar als een uitdaging in het openbaar bestuur, zorg, onderwijs, landbouw, dienstverlening en kunst. De creatieve industrie heeft hier een grote kans laten liggen vanwege haar reactieve houding aangaande het bestaan van robots. Haar verbeeldingskracht blijft tot nu toe onbenut. Kortom Stefan, nu het tweede deel nog schrijven. Ik kijk er naar uit. Giep Hagoort, creativiteitsprofessor