Het Slavernijverleden van de Republiek

Hoewel slavenhandel (en slavernij) op het grondgebied van de Republiek formeel niet was toegestaan, raakte ze toch betrokken in de handel in mensen en bij dwangarbeid. Slavenhandel bestond in West-Afrika voor de komst van Europeanen. Krijgsgevangenen, gestraften of schuldenaren verkochten zichzelf en werden daarmee eigendom van anderen. Zij werden bedienden van hun eigenaar of volgeling van vorsten. Hoewel de handel in slaven niet nieuw was, was wel nieuw dat zij met de aankoop door Europeanen gedwongen werden hun land definitief te verlaten.

Slavernij is overigens veel ouder dan de 17e eeuw. Slavernij kwam al in de Romeinse tijd voor.  De  17e-eeuwse slavenhandel van Afrika naar Amerika profiteerde van de al bestaande handel in slaven in Afrika zelf. Slavernij komt helaas ook nu nog op veel plekken in de wereld voor, hoewel het vrijwel overal illegaal is. Naar schatting 100 miljoen mensen leven nog in een situatie waarin ze gedwongen worden tewerkgesteld.

In Nederland kwam slavernij  rond de Middeleeuwen al weinig meer voor. Er is nog wel een vermelding van vrouwen en kinderen ontvoerd door Vikingen vanuit Dorestad (nu Wijk bij Duurstede).  Van de 17e tot 19e eeuw was het verboden om  in Nederland  slaven te houden. In de koloniën  Suriname, de Antillen en Nederlands-Indië die Nederland bezat mocht dit wèl. Een belangrijk deel van de hedendaagse bevolking van Suriname stamt van geïmporteerde  tot slaaf gemaakten uit Afrika of – na het verbod op slavernij uit 1863 – contractarbeiders uit India en Java (die er weinig beter aan toe waren). Nederland verkocht en verscheepte ongeveer 450.000 slaven: eerst naar Brazilië, later vooral naar Suriname en de Antillen. Nederland had een aandeel van  circa 4% van de totale slavenhandel, op haar hoogtepunt 5%, van de Europese grootmachten (totaal ongeveer 10 miljoen).

Onvrijwillige arbeid

De vraag van Europeanen naar tot slaaf gemaakten kwam voort uit een grote behoefte aan arbeidskrachten op de plantages in Noord- en Zuid-Amerika. De transatlantische slavenhandel ontstond. Schepen van de West-Indische Compagnie (WIC) vertrokken uit Nederland met vuurwapens, buskruit, ijzer en textiel als handelswaar. In West-Afrika ruilden ze deze goederen met de plaatselijke machthebbers voor tot slaaf gemaakten, goud en ivoor.

Vanuit West-Afrika vertrokken schepen volgestouwd met tot slaaf gemaakte vrouwen, mannen en kinderen naar Noord-Amerika of het Caraïbische gebied. De behandeling van de tot slaaf gemaakten bestond uit intimidatie en vernederingen. De ruimte aan boord van de slavenschepen was beperkt. De snelheid van de reis, ziekten en het weer onderweg waren belangrijke factoren die invloed hadden op de kans tot overleven. Afhankelijk van de omstandigheden liep de sterfte aan boord op. Aan het einde van de reis moesten velen eerst aansterken voordat ze geschikt werden geacht voor de verkoop. De tot slaaf gemaakten werden verkocht als plantagearbeiders. De lege schepen vertrokken weer naar Nederland met goederen als suiker, koffie, katoen en tabak.

Als tot slaaf gemaakte of als lijfeigene  moet je voor iemand onvrijwillig diensten verrichten. Vaak gaat het zelfs zover dat  een slaaf of lijfeigene als handelswaar verkocht kan worden. Van de 17e tot de 19e eeuw nam de handel in tot slaaf gemaakten uit vooral westelijk en oostelijk Afrika de vorm aan van een industrie. Ook de Nederlanders namen hier via de West Indische Compagnie aan deel.

Duistere handelspraktijken

In de zeventiende eeuw waren de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) en de Westindische Compagnie (WIC) als particuliere handelsondernemingen namens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden actief. Ook de Spaanse koningen lieten de handel niet over aan willekeurige vrije handelaren. Zo gaven zij het monopolierecht tot de handel in mensen voor een beperkte periode uit aan een speciale begunstigde. De term hiervoor was het Asiento de Negros. Het Spaanse woord asiento is een verouderde term voor het in- of uitboeken van goederen. Het Asiento de Negros staat voor het in- en uitboeken van zwarten, waarmee zwarte Afrikanen werden bedoeld die niet als mensen, maar letterlijk als goederen werden beschouwd.

Balthasar Coijmans, vrijheer van Streefkerk en Leckerland en Joseph Coijmans (hier afgebeeld), vrijheer van Nieuwwaal en Bruchem, beiden wonend te Haarlem, waren in de tweede helft van de 17e eeuw namens de WIC betrokken bij de slavenhandel door het Asiento. Balthasar was van 1685-1688 bezitter van het Asiento. De Vrede van Utrecht, ondertekend in het Utrechtse stadhuis op 11 april 1713, maakte een einde aan de Spaanse Successieoorlog en verdeelde de macht op wereldschaal. Een van de bepalingen in de Vrede van Utrecht was dat Spanje het Asiento de Negros aan Groot-Brittannië toewees. Engeland groeide door het nieuwe machtsevenwicht en het Asiento de Negros uit tot een wereldmacht in de handel en op maritiem gebied. Vanuit Liverpool en andere havensteden vertrokken slavenschepen voor de transatlantische oversteek. De Republiek verloor zijn positie als grote mogendheid.

Tags

Reageren